In 1978 werd het duidelijk
dat Velsen 1 een militaire basis was met twee (hoofd)perioden. In Periode
1 was het fort ruwweg driehoekig van vorm en voorzien van een haven
met drie massieve havendammen. In Periode 2, werd het fort trapeziumvormig,
met houten steigers van een overwegend open constructie.
De vroeg-Romeinse vindplaats
Velsen
1 ligt ongeveer 2 km ten westen van de middeleeuwse dorpskern van Velsen,
in de provincie Noord-Holland.
Bij Vechten, in de
provincie Utrecht - waar het Romeinse castellum Fectio
ooit lag - splitste de Rijn zich in de Oude Rijn en de Vecht.
In the Romeinse tijd, was de Vecht de meest westelijke tak de Rijn, die
naar het noorden afboog en bij Bergen in de Noordzee stroomde, via het
zogenaamde Oer-IJ (zie fig.: 1). Velsen
1 lag aan de zuidoever van het Oer-IJ en was omgeven door een gebied dat
bewoond werd door de Friezen.
Dat er contacten waren met de locale bevolking, wordt vooral aangetoond door de grote hoeveelheid inheems aardewerk in Velsen 1. Het is echter mogelijk dat deze zich vooral beperkte tot de bewoners van de `Roman' kant van het Oer-IJ, en dus ook met die van de duinen langs de zeekust.
Dat de gevoelens tussen Romeinen en de locale bevolking niet altijd vriendschappelijk waren, toont de hierboven vermelde opstand van de Friezen van 28 n.Chr. en het tijdelijk opgeven van de regio rond Velsen door de Romein, die daarmee in verband gebracht kan worden.
Dat lag anders bij Velsen 2, wat gelijktijdig gesticht moet zijn met Valkenburg 1 in ongeveer 40 n.Chr. Samen met Valkenburg en Vechten, vormde Velsen 2 onderdeel van een strategisch sterke `driehoek’. De Romeinse vondsten uit de omgeving, wijzen op een wat nauwer contact met de locale bevolking, hoewel het aantal vondsten gering is.
De schaarse vondsten uit
Velsen 2, die tot de periode 50/55 n.Chr., lijken aan te tonen, dat Velsen
zelfs nog strategisch belang geacht werd na de definitieve instelling van
de Rijnlimes door Claudius.
Van 1973 tot 1991 vonden jaarlijks uitgebreide opgravingen plaats, met uitzondering van 1983-1984. Dankzij de nauwe samenwerking tussen de leden van de AWN en het Instituut voor Prae- en Protohistorie (IPP) van de Universiteit van Amsterdam (UvA), kon een gebied van meer dan 6 ha geheel vrijgelegd worden.
Het grootste probleem bij
de opgravingen vormde de sterke erosie, die meer dan 2 m van het oorspronkelijke
Romeinse oppervlak verwijderd heeft. Daardoor zijn alleen de diepste grondsporen
bewaard gebleven. Een kleine troost vormde echter het feit dat het gebied
na de Romeinse tijd niet meer bewoond is geweest.
In
Periode
1a, werd het eerste fort - in feite een soort tijdelijk
`constructiekamp'
- gebouwd op de zompige zuidoever van het Oer-IJ. In deze periode (periode
1a), was de vorm min of meer driehoekig (zie fig.
2). De verdediging bestond aan de landzijde hoofdzakelijk uit een aarden
wal met een eenvoudige verdedigingsgracht daarvoor (fig.
2): wal en spitsgracht). Het oostelijke deel van de door
de wal omsloten oever, werd verdedigd door een houten schutting, waarin
centraal een eenvoudige houten (haven)poort geplaatst was (fig.
2): poort). Dit `fort' had nog geen havenwerken, schepen werden
eventueel op het onverdedigde westdeel van de oever getrokken.
Kort daarop echter, in
een overgangsperiode tussen periode 1a and 1b (Periode 1a/1b),
werd de houten oeverschutting voorzien van een extra, wat forsere havenpoort
(fig. 2): in rood aangegeven). Deze
gaf toegang tot een korte open steiger (fig.
2): kleine steiger), waaraan grote schepen konden afmeren, bijvoorbeeld
voor de ontscheping van bouwmateriaal voor de volgende periode. Daardoor
hoefden schepen niet meer op de oever getrokken te worden.
Periode 1a wordt gedateerd
op 16 n.Chr.
In
Periode
1b, werd een meer permanent fort gebouwd van vergelijkbare vorm (fig.3)
dat het `constructiekamp' verving, waarbij vrijwel exact de loop van de
voorgaande verdedigingswerken gevolgd werd (fig.3:
verloop
verdediging per. 1a, in rood weergegeven). De aarden wal werd
nu vervangen door een zogenaamde hout-aardemuur, die bestond uit
twee parallel geplaatste houten schuttingen, Deze waren in een funderingsgreppel
geplaatst, met zware en dieper geplaatste staanders op een onderlinge tussenafstand
van 1.3 m (fig.3: hout-aardemuur).
The 3 m brede ruimte tussen de schuttingen, werd opgevuld met grond uit
de voorliggende gracht. De hout-aardemuur was verder voorzien van
eenvoudige houten torens (fig.3: toren)
en waarschijnlijk een (of meer) eenvoudige poorten, waarvan de plattegrond
niet afweek van die van de torens.
Ook de oostelijke oeverzone
werd voorzien van een, iets smallere, hout-aardemuur. De havenpoort werd
gehandhaafd. In deze periode, werden uitgebreide havenwerken aangelegd,
bestaande uit drie havendammen of pieren (fig.3:
westpier,
noordpier
en oostpier) en een enkelvoudig scheepshuis (fig.3:
scheepshuis).
Periode 1b wordt gedateerd
op 16-22 n.Chr.
Al
na enkele jaren, maakte erosie door de rivierstroming (zie fig.12
hieronder) aanpassingen noodzakelijk aan de havenwerken in Periode 1c
(zie fig.4). Ook moest het gedeeltelijk verspoelde
scheepshuis vervangen worden, door een vergelijkbaar en vrijwel even groot
gebouw. Het fort zelf lijkt in deze periode niet veranderd te zijn, met
uitzondering misschien van kleine aanpassingen of reparaties, bijvoorbeeld
aan het noordwestelijke uiteinde van de verdediging. Daar was een deel
van de verdedigingsgracht uit periode 1b `verbreed' door de bovenvermelde
uitslijping en voorzien van een beschoeiing, zodat daar een ruime insteekhaven
ontstond (fig.4: insteekhaven).
Periode 1c wordt gedateerd
op ongeveer 22-25 n.Chr.
Periode 2a wordt gedateerd
op ongeveer 25 n.Chr.
In
Periode
2b, kreeg het fort zijn uiteindelijke trapeziumvorm (zie
fig.6).
In het oosten, volgde de verdediging die uit Periode 2a, maar naar het
westen vond en uitleg plaats tot het verloop van de hout-aardemuur uit
periode 1b/c. De nieuwe verdediging bestond uit een aarden wal met houten
torens en (minstens) een dubbele poort (fig.6:
poort).
De verdediging werd nu omgeven door drie verdedigingsgrachten, die op korte
afstand van de insteekhaven uit periode 1c stopten.
De gehele oeverzone was
in deze periode vrij van verdedigingswerken. In de haven vervingen open
steigers nu voor het grootste deel de dammen uit periode 1, met een extra
steiger ten oosten van de verdediging (fig.6:
vierde
steiger). Deze nieuwe pier, buiten de verdediging gelegen, werd gecontroleerd
door een stevig gebouwd platform, dat toegevoegd was aan het oosteinde
van de verdedigingswal (fig.6:
verdedigings-platform).
Ten westen (en mogelijk
ook ten zuiden en oosten) van het fort, werd een nieuwe verdedigingsgracht
gegraven, zodat een groter werkgebied ontstond, bijvoorbeeld voor scheepsreparaties,
`vervuilende' activiteiten en dergelijke. Het omvatte ook de zogenaamde
vierde steiger en een nieuw, dit keer dubbel, scheepshuis, omdat het scheepshuis
uit periode 1c, ook als het nog bruikbaar was, de doorgang door de nieuwe
poort belemmerde.
Een bijzonder interessante
constructie, was een zeer grote waterput van 3 x 3 m. Vanuit deze put,
werd met behulp van een houten aquaduct vers, schoon drinkwater naar schepen
in de insteekhaven. Dit kan onlogisch lijken, maar de activiteiten van
de Romeinen moeten het water in de haven vervuild hebben. Water uit de
rivier zelf (mogelijk ook enigszins brak) kon niet meer als drinkwater
gebruikt worden.
Periode 2b wordt gedateerd
op ongeveer 25-28 n.Chr.
Aan
het einde van periode 2b, in 28 n.Chr., werd het fort aangevallen door
de Friezen, zoals vermeld door Tacitus (zie boven Algemene datering
van Velsen 1). Het is waarschijnlijk, dat het fort zelf niet door de
aanvallers is ingenomen, maar dat het verdedigde werkgebied buiten het
fort overrompeld werd, wat blijkt uit de verspreiding van loden slingerkogels.
Ook als het fort zelf niet verwoest werd, leverde het `verlies' van het
werkgebied problemen op. Daar lagen het dubbele scheepshuis en de belangrijkste
waterput.
Het is inmiddels duidelijk,
dat de Romeinen Velsen 1 niet direct verlaten hebben, maar ze moesten een
oplossing vinden voor de problemen met de zwakke verdediging van het werkgebied.
Dit gebeurde door ze te vervangen door een verdediging die vergelijkbaar
was met die van het hoofdfort (zie fig.7)
en daarmee ook verbonden was. De verdediging bestond uit een aarden wal,
maar nu omgeven door slechts twee, vrij diepe, grachten. De wal werd voorzien
van `normale' torens (wijder uit elkaar geplaatst dan die van de verdediging
uit periode 2b) en twee smalle poorten, een in het oosten - vlak bij de
verdediging van het fort - en een in het westen. Dendrochronologische datering
van palen van een van de `nieuwe' torens wijzen op een bouwdatum kort na
28 n.Chr.
Hoe lang de bezetting van
Velsen 1 nog doorging, is onduidelijk. Velsen lijkt wel enige tijd verlaten
te zijn geweest. Velsen 2 (boven vermeld), op 1 km naar het westen, werd
rond 40 n.Chr. aangelegd, Het is mogelijk dat de Romeinen eerst weer Velsen
1 (her)bezet hebben als een tijdelijke basis, van waaruit Velsen 2 aangelegd
werd.
![]() |
![]() |
![]() |
Het is mogelijk, dat langs
de meest oostelijke pier, die beschermd werd door de hout-aardemuur langs
de oostelijke oeverzone, niet-Romeinse (Friese?) schepen konden
ontladen en dat het centrale platform met zijn pieren, alsmede de onverdedigde
westelijke oeverzone - die toegang gaf tot het scheepshuis - alleen voor
Romeinse schepen toegankelijk was.
In
Periode
1c werd de haven aangepast. Dit was noodzakelijk geworden door uitslijping
aan de westzijde van het platform (zie fig.12,
aangegeven in blauw) en aanslibbing tussen de platformpieren en
ten oosten van het platform (fig.12, aangegeven
in geel). Het is duidelijk, dat de pieren bijgedragen moeten hebben
aan een gedeeltelijke stagnering van de stroming in het Oer-IJ. Langs de
westelijke oeverzone werd een beschoeiing aangelegd, om daar verdere uislijping
of afkalving te voorkomen. De kades van het platform werden naar buiten
gelegd, omdat daar depositie van rivierafzettingen had plaatsgevonden,
en de westelijke pier werd versterkt door de aanleg van extra beschoeiingen.
Een korte, open steiger verving het gebogen uiteinde van de centrale pier
(fig.12, aangegeven in rood). Deze
open constructies verbeterden de doorstroming van het Oer-IJ enigszins,
in een poging om verdere aanslibbing te voorkomen.
In
Periode
2b, werd het aanzien van de haven veranderd, omdat de aanpassingen
aan de havenwerken uit periode 1c onvoldoende bleken te zijn (zie fig.6).
Open steigers, bestaande uit drie rijen zware palen (zie fig.13
en fig.14), vervingen grotendeels de dichte
pieren. Een steiger werd toegevoegd aan de westelijke pier, dwars daarop
en parallel aan de oever, waardoor de `binnenhaven' omsloten werd. De centrale
pier, met inbegrip van de toegevoegde kleine steiger, werd geheel vervangen
door een lange, open steiger, terwijl de oostelijke steiger verder de rivier
in uitgelegd werd. Omdat in deze periode de oeverzone geheel onverdedigd
was, werd het fort vanaf het water makkelijker toegankelijk voor een eventuele
aanval vanaf het water. Om aan deze zwakte iets te doen, werd een nieuwe
steiger buiten en ten oosten van de verdediging van het fort gebouwd,
die gebruikt kon worden door niet-Romeinse schepen, zoals het geval was
bij de (verdedigbare) oostelijke pier uit periode 1.
Sinds
het midden van de jaren tachtig uit de vorige eeuw, zijn scheepshuizen
bekend uit Haltern-Hofestatt in Duitsland en uit Velsen 1. The grootste
is die van Haltern, met een afmeting van 56 x 32 m, bestaande uit acht
sleephellingen (zie fig.18, onderaan). Deze
sleephellingen, ongeveer 6 m breed, konden galleien bevatten van meer dan
30 m lang.
In Periode 1b, werd
het eerste scheepshuis gebouwd in het westdeel van het fort, kort op de
oever (fig.18, bovenaan). De afmetingen,
6.1 x 22.1 m, wijzen op het stallen van een kleine gallei. Omdat het zo
kort op de oever lag, werd het (deels) overspoeld door de bovenvermelde
afkalving van de westelijke oeverzone.
In Periode 1c, werd het scheepshuis ongeveer 30 m naar het zuiden herbouwd. De vorm en de afmetingen, 6.4 x 20.5 m, waren vergelijkbaar met die van het eerste scheepshuis (fig.18, tweede van boven).
In Periode 2b, werd
een compleet nieuw scheepshuis gebouwd (fig.18,
derde van boven), ditmaal een dubbel en met een afmeting van 29.7 x 12.2
m.
Deze tekst is gedeeltelijk gebaseerd op J.-M.A.W.Morel, De vroeg-Romeinse versterking te Velsen 1. Fort en haven (diss.), Amsterdam 1988. en J.-M.A.W.Morel, The early roman harbours. Velsen, in: R.W.Brandt, W.Groenman-van Waateringe & S.E.van der Leeuw (eds.), Assendelver Polder Papers 1, Amsterdam 1987, pags. 169-175.