Een deel van het overnaads gebouwde schip gebruikt als ophogingsschot, 5 m lang en 60 cm hoog.
Wat maakt deze bouwwijze zo speciaal? De stukken zijn afkomstig van een overnaads gebouwd vaartuig. Bij deze manier van bouwen worden de planken van de scheepsromp dakpansgewijs aan elkaar bevestigd door middel van ijzeren klinknagels. Dit in tegenstelling tot de bouwwijze van de rivieraak, waarbij de planken met vlakke kanten tegen elkaar vallen. De V-vormige wrangen die een onderdeel vormen van het dwarsverband van het overnaads gebouwde schip hebben aan de buitenkant trapsgewijze inkepingen, waartegen de elkaar overlappende planken van de scheepshuid bevestigd worden. Ze worden vastgezet met houten pennen die aan de buitenkant van het schip een dikke afgeronde kop hebben, die uitsteekt. De spanten hebben een betrekkelijk grote onderlinge afstand van ongeveer 90 cm. Op de delen waar twee planken op elkaar zijn bevestigd (op de lassen en op de landen) werd in het algemeen dierhaar (vaak wol) gebruikt om de naad waterdicht te maken (breeuwen). Kenmerkend is verder dat de planken niet gezaagd zijn, maar gespleten en daarna met een zogenaamde T-vormige kantrechtbijl in model en glad gehakt. Ze zijn meestal niet dikker dan 1.5 - 2.5 cm. De planken kunnen aan de buitenkant en soms ook aan de binnenkant versierd zijn.
![]() |
Schets van de binnenkant van de huid van een vaartuig uit de Vikingscheepsbouwtraditie, waarop de gevonden delen zijn aangegeven:
|
De planken van het 'Vikingschip'zijnovernaads geklonken: achterplaatjes van klinknagels.
Sommige planken hebben verkoolde randen. Ze zitten alle op plaatsen net boven de waterlijn wat er op duidt dat het schip is uitgebrand. Op de zijkanten van de verschillende stukken is goed te zien dat het nog bruikbare deel van het uitgebrande schip in hanteerbare stukken is gehakt om verder te gebruiken.
Het idee dat het vaartuig afkomstig zou kunnen zijn uit het noorden (bijvoorbeeld Denemarken) of uit Groot Brittanië waar Noormannen in deze tijd ook woonden en schepen bouwden, werd verrassend bevestigd door het jaarringonderzoek. Dit onderzoek heeft uitgewezen dat het hout afkomstig is uit Zuidoost-Engeland, uit de buurt van Londen. Het jaarringonderzoek wijst uit dat het hout waarmee het schip is gebouwd, gekapt werd tussen 971 en 1008 n. Chr. De voorlopige conclusie is dat we te maken hebben met delen van één uitgebrand Noormannen schip afkomstig uit Engeland dat waarschijnlijk gebouwd werd rond 1000 n. Chr. De kwaliteit van de planken (de mate van slijtage) geeft aan dat het schip niet erg oud geweest kan zijn toen het uitbrandde in of in de buurt van de haven van Tiel. Bij dit laatste komt het jaar 1006 waarin volgens historische bronnen Tiel werd verwoest door de Noormannen wel heel dicht in de buurt.
Voor vergelijking van het scheepstype komen met name in aanmerking het Skuldelev I wrak (Viking Museum in Roskilde, Denemarken), gebouwd tussen 1000 en 1050 n. Chr. en een wrak dat is gevonden bij Haithabu in Sleeswijk-Holstein (Museum Haithabu, Schleswig), dat rond 1025 gebouwd is. Het eerste vrachtschip had een lengte van ongeveer 16.5 m en een breedte van bijna 5 m. Het schip uit Haithabu was vermoedelijk 22 m lang en had een grootste breedte van ruim 6 m. Over de lengte van het "Tielse" schip valt niet veel te zeggen, maar deze zal ergens tussen de 15 en 22 m geweest zijn. De in Tiel gevonden V-vormige wrang heeft op doorsnede afmetingen die groter zijn dan de vergelijkbare wrangen uit de schepen van Skuldelev en Haithabu. De Engelse herkomst zou hiervoor een verklaring kunnen zijn. Naast de historische gegevens over de belangrijkste oost-west handelsroute tussen het Duitse Rijnland en Engeland en archeologische vondsten van handelsgoederen (met name keramiek uit het Rijnland) die daar op wijzen, is het scheepshout van het Engelse Noormannenschip van zeer groot belang. Samen met de eerder genoemde Engelse munt vormen de houtresten de eerste materiële bewijzen voor de handelscontacten tussen Tiel en Engeland.